KLOOSTERSLUITINGEN en VORMEN VAN SPIRITUALITEIT
Kloostersluitingen
Door Pater Martijn Schrama o.s.a.
De afgelopen maanden werden kerkelijk gezien, getekend door ruimte publiciteit rond de aangekondigde kerksluitingen die in de toekomst zullen plaatsvinden. Die aankondiging heeft veel tonden losgemaakt en heel wat pennen in beweging gebracht. Nuchtere observaties konden overigens allang aan zien komen dat de grote kerkgebouwen in aantal moesten worden teruggebracht. Nochtans hebben de berichten zowel begrijpelijke verontwaardiging alsook interessante voorstellen voor alternatieven opgeroepen.
Want afgezien van de financiële zorg om te duur geworden kerkgebouwen, werpt het probleem van ‘weinig gelovigen met een teveel aan grote kerken’ nog andere vragen op, zoals de legitieme vraag: Wat kan de herder doen om de klein geworden geloofsgemeenschap bijeen te houden? Vanuit mijn beperkte herderschap – om zo te zeggen ‘als huurling’ – heb ik te weinig overzicht om zomaar uit de losse pols een ingrijpend en effectief pastoraal beleid te formuleren. Die taak is opgedragen aan de bevoegde instanties, van hoog tot laag. Wel is het voor mij duidelijk, dat de pastorale kant van deze zaak veel meer inhoudt en aanmerkelijk dieper gaat dan het loutere overleg tussen bisdom en kerkbestuur over het leggen van territoriale grenzen. Met de teleurstelling van trouwe kerkbezoekers kan ik heel goed meevoelen: mensen die er steeds met man en macht voor geijverd hebben dat hun kerk zolang mogelijk als kerk bleef functioneren. Daarom hoop ik dat het onbehagen dat plaatselijke geloofsgemeenschappen, bij gebrek aan pastorale nabijheid, zou kunnen overvallen, niet leidt tot ernstige frustraties en demotivatie.
Er is echter nóg een ontwikkeling gaande. Die gaat ons evenzeer aan als de kerksluitingen dat doen. Het betreft hier niet zozeer een ontwikkeling maar eerder een af-wikkeling, namelijk het feit dat gemeenschappen worden opgegeven en kloosters gesloten. Dat gebeurt vaak geruislozer dan het dichtgaan van een kerk. Daarom wil ik u, lezer, erop attenderen dat ze in Nederland in een versneld tempo aan het verdwijnen zijn, de religieuzen. Het verdwijnen zal geen absoluut nulpunt bereiken, zo min als alle kerken worden gesloten. Hoewel er waarschijnlijk nog enkele gemeenschappen zullen blijven bestaan, is het religieuze leven als beeldbepalend element in de Nederlandse kerkprovincie nochtans snel aan het wegvallen.
We hebben daar zelf als parochie al iets van gemerkt, toen in 2009 de Augustijnen als orde afscheid hebben moeten nemen van de gelovige gemeenschap van de Utrechtse Binnenstad, nadat ze bijna vier eeuwen in de Domstad werkzaam waren. Helaas moest de orde het na zoveel eeuwen aanwezigheid, af laten weten, omdat men geen nieuwe pastoor beschikbaar konden stellen. Bij de zusters Augustinessen e andere orden en congregaties zien we hetzelfde gebeuren. De gemiddelde leeftijd van een religieus is 80 jaar. Velen verlenen desondanks nog allerlei hand- en span-diensten aan de Kerk, maat het ligt voor de hand dat hun dienstwerk niet lang meer zal duren.
Is het dan echt zo’n ramp voor de Kerk wanneer er geen of nauwelijks meer religieuzen zullen zijn? Toch wel! Religieuzen als gelovigen die hun even toewijden aan God, laten niet alleen zichzelf en aan elkaar, maar ook hun medegelovigen zien hoe zinvol het bewust gelovige leven kan zijn, en hoe gelukkig je in zo’n leven kan worden. Dat is bemoedigend. Dat kan werken als een gist in je omgeving. Zo is het in ons land tenminste lange tijd geweest.
Religieuze gemeenschappen fungeren bovendien als zichtbare voorbeelden van de verscheidenheid van charismata in de Kerk. Ze laten zien hoe rijk de Kerk is aan bijzondere gaven.
Natuurlijk ontvangt iedere gelovige zijn of haar charisma en roeping. Toch werkt herkenbaarheid door bundeling van gaven, als een aparte stimulans in het leven van de geloofsgemeenschap. Vanaf de oorsprong van het christendom tot nu toe heeft dat in de Kerk weldadig gewerkt. En heel treffend is door de kerkvaders de gevarieerde verschijning van die geestelijke rijkdom vergeleken met de veelkleurige rok van Jozef, Jacobs geliefde zoon. Die rok lijkt nu opgedoekt te worden. (Gen.37,32)
Paus Frans heeft in zijn apostolische brief van 21 november 2014 de religieuzen opgeroepen om het er niet bij te laten zitten. Om niet weg te zakken in moedeloosheid; om niet weg te dutten, wegdommelend tussen de valse zekerheden van de consumptiemaatschappij. Je hoeft overigens geen religieus te zijn om te merken dat dat er uit ieders leven al heel wat zekerheden zijn weggevallen. Maar als gelovige kun je van die nood een deugd maken. En als religieus ben je in de bevoorrechte positie om, samen met anderen, je daar zelfs op toe te leggen; je toeleggen om van de nood een deugd te maken. Reken dan niet meteen op begrip, laat staan op bewondering. Die tijd is voorbij.
Als religieus ben ik onder de indruk van Augustinus’visie op het religieuze leven. De bisschop ging daarbij uit van Hand. 2 en 4. Daarin wordt verteld dat de gelovigen alles gemeenschappelijk bezaten en dat ieder kreeg wat hij nodig had. Iedere dag kwamen ze bijeen in de tempel en bij het breken van het brood tijdens de Eucharistie. De tempel staat voor het samen bidden en God loven, ’s morgens en ’s avonds. Iets van dat levend van de eerste christenen zouden we ook nu samen kunnen oppakken: samen komen in de kerk, ’s morgens en ’s avonds. Om te bidden en zo om te zien naar grote en kleine noden in je omgeving.
Voor Augustinus viel religieus leven voor het groot deel samen met het ideaal van de eerste christenen. Dat ideaal is niet voor iedereen weggelegd.
Maar iedere dag samen bidden in de kerk zou al heel mooi zijn.
Postscriptum van pater M.Schrama O.S.A.
Ik ben benieuwd of er reacties komen. Wie weet. Zelfs als er geen reacties komen ben ik dankbaar dat dit stukje mij ervoor behoedt van mijn hart een moordkuil te maken!