14. jun, 2017

Thomas Hemerken van Kempen over Ste Liduina van Schiedam

Uit het leven van de maagd Lidwina door Thomas van Kempen († 1471)
Tijdens haar langdurig lijden ontving zij in rijke mate goddelijke vertroosting.
‘Wanneer in mijn hart de zorgen mij drukken, dan beurt uw vertroosting mij op’ (Ps. 94 (93), 19). Deze uitspraak van de heilige Schrift is op ondubbelzinnige wijze letterlijk door God vervuld in deze heilige maagd, in Lidewiges (Lidwina), die Hij eerst met allerlei lichamelijk en geestelijk lijden overstelpte om haar te louteren, maar die Hij later te midden van haar vele pijnen en kwalen bezocht om haar telkens weer te vertroosten en te verblijden.
Toen er ongeveer drie of vier jaren voorbij waren sinds het begin van haar ziekte, was zij nog ongeduldig onder Gods kastijding en nog niet uit eigen beweging onderworpen aan God, door wie toch niets op aarde zonder reden geschiedt. Wanneer zij haar vriendinnen die haar kwamen bezoeken, gezond en vrolijk zag, terwijl zij zelf zwaar ziek was, verlangde zij er meer naar samen met de anderen gezond te zijn van lijf en leden, dan innerlijk gelukkig te zijn door de deugd van geduld. En omdat zij nog geen smaak had in het geestelijke en niet wist wat God het meest behaagde, klaagde zij soms en treurde zij vaak over haar lijden. Dan weende zij zulke bittere tranen dat zij door niemand getroost wilde worden.
Toen nu haar biechtvader, de heer Johannes Pot, die gewoon was haar tweemaal per jaar de heilige communie te brengen, haar kwam bezoeken, trachtte hij met zijn troostende woorden haar te bewegen voortaan haar tranen te bedwingen en haar droefheid te matigen. Daarom gaf hij haar de goede raad zich welbewust aan Gods wil over te geven en zich toe te leggen op de overweging van het lijden des Heren, en hij verzekerde haar dat zij hierdoor gemakkelijk goede troost zou ontvangen. Zij vroeg de priester dus hoe zij deze vrome oefening moest verrichten en leerde van hem een methode voor deze heilzame overweging. Maar toen zij er niet onmiddellijk baat bij vond - want zij proefde niet terstond honing uit de rots of wonderbaar brood - voelde zij tegenzin opkomen en wierp zij als bittere alsem weg, wat zij in haar hart had opgenomen maar wat nog niet diep was geworteld.
Toen evenwel deze priester er sterker op aandrong en haar krachtiger aanspoorde zich geweld aan te doen om door te gaan met wat zij begonnen was en haar tegenzin te overwinnen, liet zij zich door die goede raadgevingen leiden en gaf zij gewillig gehoor aan hetgeen haar biechtvader haar zei. Nadat zij zich tenslotte met grote inspanning de goede gewoonte had eigen gemaakt over God te mediteren, schonk dit haar na verloop van tijd zoveel troost dat zij gaarne verklaarde zich volmaakt te willen verloochenen. Want als zij door het bidden van één Weesgegroet haar algehele genezing zou kunnen verkrijgen, zou zij dit toch niet doen of wensen.
Ongetwijfeld was deze verandering te danken aan de Allerhoogste zelf die zijn hand naar de behoeftige uitstak en haar, tijdens haar langdurig lijden, ’s nachts vertroostte op haar ziekbed. Want aangetrokken en verlokt door de verborgen zoetheid van ’s Heren lijden, overwoog zij dag en nacht op gezette tijden het lijdensverhaal in zeven gedeelten, overeenkomstig het getal van de kerkelijke getijden. Hierin vond zij het verborgen manna, en zij werd met vreugde over zoveel zoetheid vervuld. En het was alsof niet zijzelf, maar Christus - wiens lijden zij overwoog - verdroeg wat zij tot dan toe zelf had geleden. Toen kon zij, door de Geest onderwezen, uit eigen ervaring met de profeet Jesaja zeggen: ‘Waarlijk, Gij zijt een verborgen God’ (Jes. 45, 15) en luide zijn woorden herhalen: ‘Iedere nacht verlang ik naar U; ik hunker naar U met heel mijn ziel. Voor U waak ik vanaf de vroege morgen’ (Jes. 26, 9).
5. mei, 2017

Tekst

Zuster Bertken

Suster Bertken heeft zich aangetrokken gevoeld tot de Moderne Devotie, waarvan Geert Grote in Deventer de oorsprong en inspirator was en Thomas a Kempis in het klooster op de Agnietenberg door zijn Navolging van Christus de grote verspreider, de eeuwen door. Na van het kapittel van de St.-Pieterskerk te Utrecht. druk lag op vroomheid en praktische geloofsbeleving. In 1457 liet ze op eigen kosten een cel van zo’n 3,75 bij 4 meter bouwen in de Utrechtse parochiekerk (de Buur(t)kerk en liet zich daar insluiten als kluizenares. Ze verbleef er 57 jaar lang tot haar dood op 87-jarige leeftijd, waarna ze in haar cel werd begraven.

In haar cel wendde ze zich af van alle aardse beslommeringen en richtte ze zich volledig op God. Ze wees elke vorm van weelde af, verbleef blootsvoets in haar onverwarmde cel, droeg slechts een grof haren kleed en at zeer eenvoudige maaltijden zonder vlees of zuivelproducten. Het grootste gedeelte van haar tijd bracht ze door met gebed en meditatie. Ze kon vanuit haar kluis alle vieringen volgen, want ze had goed zicht op het altaar. 's Middags praatte ze met voorbijgangers die haar bezochten om raad te vragen of een luisterend oor te vinden. Verder hield ze zich bezig met spinnen, weven en schrijven.

 
Een boecxken gemaket ende bescreven van suster bertken die.IVij.iaren besloten heeft gheseten tot Utrecht in die buerkercke, 1516

Er zijn twee boekjes van haar hand bewaard gebleven, beide van religieuze aard. Het ene, Het boecxken van dye passie bevat overwegingen in proza over het lijden van Christus. Het andere, Suster Bertkens boeck tractierende van desen puncten, bevat een aantal gebeden, een traktaat over de kerstnacht, een dialoog tussen de gelovige ziel en haar bruidegom Christus en ten slotte acht liederen. Het zijn deze liederen die Suster Bertken een plaatsje hebben bezorgd in de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Ze geven uiting aan haar zoektocht naar God, en het gevoel van eenheid met Hem dat ze uiteindelijk ervoer tijdens haar mystieke ervaringen.

 

Ic was in mijn hoofkijn om cruyt gegaen
Een lyedeken
Ic was in mijn hoofkijn om cruyt gegaen;
Ic en vanter niet dan distel ende doorn staen.
Den distel ende den doorn die werp ick wt:
Ic soude gaerne planten ander cruyt.
Nu heb ic een gevonden dye gaerden can;
Hi wil die sorge gaerne nemen an.
Een boom was hooch gewassen in corter tijt;
Den cond ic wter aerden gebrengen nyet.
Dat hinder vanden bome mercte hi wael:
Hi toochen wter aerden aerden altemael.
Nu moet ic hem wesen onderdaen,
Oft hi en wil dat gaerden niet bestaen.
Mijn hoofken moet ic wien tot alre tijt;
Nochtans en can icks claer gehouden niet.
Hier in so moet ic zayen lelyen saet;
Dit moet ic vroech beginnen inder dageraet.
Als hi daer op laet dauwen, die minre mijn,
So sel dit saeyken schier becleven sijn.
Die lelien siet hi gaerne, die minre mijn,
Als si te rechte bloyen ende suver sijn.
Als die rode rosen daer onder staen,
So laet hi sinen sueten dau daer over gaen.
Als hi daer op laet schynen der sonnen schijn,
So verbliden alle die crachten der sielen mijn.
Jhesus is sijn name, die minre mijn;
Ic wil hem eewelic dienen ende sijn eygen sijn.
Sijn min heeft mi gegeven so hogen moet,
Dat ic niet meer en achte dit eertsche goet

 

  • Mi quam een schoon geluit in mijn oren. Het werk van Suster Bertken. Opnieuw uitgegeven en toegelicht door José van Aelst, Fons van Buuren en Annemeike Tan. Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2007 (248pp).
26. jul, 2016

Tekst

De beloofde powerpoint-presentatie is in het vergeetboek geraakt. Hopelijk lukt het in deze vakantieperiode om dat goed te maken.

Hier vindt u de Thomas a Kempislezing die Huub Oosterhuis Zwolle gehouden heeft op 4 november 2011. U leert de dichter beter kennen, de rol die De Navolging in zijn opleiding speelde (en daarna!) en vooral het belang van een voortuderend omgaan met de Psalmen. Ga naar: Thomas a Kempislezing 6

Voor meer informatie van en over de Stichting Thomas a Kempis in Zwolle en de Moderne Devotie ga naar de site van de Thomas a Kempisstichting

10. jan, 2016

Er moeten enige technische verbeteringen aangebracht worden. Vraagt tijd. Jammer!